De Friese bijvlieg, een zweefvlieg die met ecologische imitatie de roofdieren te slim af is, maar – net als andere zweefvliegen – weerloos is tegen het ophopende gif in de natuur.
Nieuwe woorden zijn een teken van veranderende tijden. Na ‘vliegschaamte’ kennen we nu ook het woord ‘uitsterfsnelheid’. De uitsterfsnelheid van zweefvliegen is significant hoger dan die van bijen. Binnen de zweefvliegen ligt de uitsterfsnelheid van de soorten die bladluizen eten dan weer hoger dan die van waterbewoners zoals bijvliegen. Dit vertelt ons iets dat we eigenlijk al lang wisten: gifstoffen hopen zich op in het voedselweb. Met gif in aanraking komen is ongezond; gif eten is nog ongezonder. Bij zoogdieren, vissen en vogels was dit al lang en breed bekend, maar nu zijn er dus sterke vermoedens dat hetzelfde speelt bij insecten.
Die vermoedens volgen uit de onlangs gepubliceerde Rode Lijst Zweefvliegen. Die laat een sterke correlatie zien tussen het versneld verdwijnen van bladluisetende zweefvliegen en de introductie van de inmiddels weer verboden neonicotinoïden. Fabrikanten mogen graag schermen met het adagium van Paracelsus dat de dosis het gif bepaalt, maar wat de inmiddels overleden toxicoloog Henk Tennekes daar tegenoverstelde is ook waar: van stoffen die niet of nauwelijks worden afgebroken bestaat geen veilige dosis. Dan is de dood slechts een kwestie van tijd.
Bij de zweefvliegen gaat het niet om klein bier, want 35 van de 315 soorten is uit Nederland verdwenen en bijna de helft staat als ‘bedreigd’ op de Rode Lijst. Op deze manier worden bestuivers zo zeldzaam dat sommige planten achteruitgaan. Wat we in de data van zweefvliegen en planten zien heeft alle kenmerken van ineenstorting. Er bestaan nog bossen, maar de kenmerkende bosflora en de bijbehorende zweefvliegen zijn verdwenen. De heide is paars, maar het is er stil. Het gegons van insecten en het geritsel van reptielen ontbreekt. Er groeit gras in het weiland maar eigenlijk is het 'grasfalt'. De akkerkruiden en de bijbehorende insectenfauna ontbreken. Zweefvliegen zijn niet beschermd volgens de Habitatrichtlijn dus jarenlang is er alleen door liefhebbers naar gekeken. We hebben deze ramp alleen in beeld dankzij deze liefhebbers.
Dat liefhebben is logisch. De Friese bijvlieg (Eristalis anthophorina) is een wonder van de natuur. Net als bijna alle zweefvliegen is het een meester in mimicry, ecologisch jargon voor imitatie. De Friese bijvlieg doet een hele goede hommel na, wat intelligent en logisch is. Door te lijken op een giftige of gevaarlijke soort worden ze minder gegeten door predatoren.
Het wonderlijke van zweefvliegen is niet dat ze op bijen lijken, maar dat ze op ‘iets anders’ lijken. Sommige soorten lijken op wespen, andere op blaaskopvliegen en weer andere op bijen, drekvliegen of huiskamervliegen… voor elk smerig of stekend vliegend beest is er wel een zweefvlieg die erop lijkt. Hoe groter het beest, hoe meer de details ertoe doen en hoe treffender de gelijkenis. Kleine vliegjes hebben bijvoorbeeld vage vlekjes en korte antennen, maar de echte wespvlieg (Temnostoma vespiforme) zet de gelijkenis extra luister bij door zijn zwarte voorpoten langs zijn kop te houden om zo de kenmerkende antennen van een limonadewesp na te bootsen. De gelijkenis is zo goed dat zelfs ervaren vliegenvangers zoals vogels voor het lapje worden gehouden.
De larven van de bijvliegen behoren tot de groep van rattenstaartlarven en leven diep in de blubber. De term rattenstaart slaat op de adembuis waarmee ze vanonder de drek lucht naar binnen halen, een beetje als de sifo (in- en uitstroombuis of ademhalingsbuis) van een schelp. Blubber genoeg in Nederland, zou je denken. Maar ook baggerbeesten stellen (minimale) eisen aan de kwaliteit van bodem en water. Bij de Friese bijvlieg speelt nog iets anders. Meestal leidt klimaatopwarming tot een toename van insecten, want in warmere streken is de rijkdom aan insecten groter dan in koudere. Maar de Friese bijvlieg is een bijzonder geval. Jarenlang was hij redelijk algemeen boven de lijn Landsmeer-Kampen, maar door klimaatopwarming is die lijn verschoven naar het noorden. De laatste vindplaats van de Friese bijvlieg is een sloot in Noordoost-Groningen.
Met bijvliegen gaat het lang niet zo slecht als met veel andere zweefvliegen, maar binnen een paar jaar zal ook dit beest uit Nederland verdwenen zijn. We hebben geen idee wat we kunnen doen om de soort voor Nederland te behouden. Het hoeft niet van de Habitatrichtlijn en niemand interesseert het iets. Dat is het lot van soorten die niemand kent en waar niemand het belang van inziet. En ineens ben je driekwart van je insecten kwijt omdat een paar bedrijven veel geld met gif moesten verdienen.
Levende doden
'Het lot van de dodo' (Bron: Ludwig Volbeda)Geen land ter wereld weet zoveel van zijn natuur als Nederland. Tegelijk gaat geen land ter wereld er zo slecht mee om. Omdat de overheid het systematisch laat afweten, is natuurbescherming afhankelijk geworden van de inzet van talloze vrijwilligers. Er zijn soorten die onmiddellijk uit Nederland zouden verdwijnen als zij hun inspanningen staken.
Om de twee weken portretteert Sander Turnhout een planten- of diersoort voor wie ‘het lot van de dodo’ dreigt. Dit portret is ook verschenen in
De Groene Amsterdammer.
Tekst: Sander Turnhout,
SoortenNLBeeld: Bert Oving; Ludwig Volbeda
Bron: Nature Today